Grafheuvel"ritueel" |
Bulletin Archeologische experimenten en educatie jaargang 15 nr 3(2010)
door Dorothee Olthof
Als je kinderen vraagt of ze mee gaan wandelen in het bos dan worden ze niet per se enthousiast.
Vraag je ze of ze vuur willen maken, dan staan ze meteen in de startblokken!
In dit boek beschrijft Agnes Meijs nog veel meer manieren om kinderen blij het bos in te krijgen: sporen zoeken, sluipen, eetbare planten zoeken, hutten bouwen en er zelfs een nacht in slapen zijn maar enkele van de vele inspirerende voorbeelden. Haar uitgangspunt hierbij is dat topervaringen in de natuur je hele leven positief doorwerken.De ervaring van het ‘oergevoel’, de fascinatie voor het (over)leven in de natuur, is daarbij essentieel en niet eens zo moeilijk op te roepen met diverse spel- en werkvormen.
Om de link met ‘oer’, de prehistorie, te leggen, zijn de activiteiten verdeeld in ‘de oervaardigheden van de jagers/verzamelaars’ en ‘de oervaardighedenvan de vroege boeren’. De jagers/verzamelaarsactiviteiten zijn in
bijna elk bos of stuk natuur uitvoerbaar, voor de boerenvaardigheden heb je toch al snel een educatief erf of op z’n minst een flinke tuin nodig. Voor veel VAEE-leden is dit natuurlijk geen probleem, omdat zij op een dergelijk erf werken.(noot A.Meijs: bv het Archeon, Historisch Openlucht Museum Eindhoven, Prehistorisch dorp Lelystad, Dongen etc) Voor hen zal er echter weinig nieuws in dit hoofdstuk staan:
brood bakken, vuur maken, pottenbakken, smeden, spinnen en vilten doen zij waarschijnlijk al. Mocht dat niet zo zijn, dan zijn de knutseltips in dit boek helaas niet uitgebreid genoeg om op basis daarvan aan de slag te kunnen.
De tekst in het boek is wel vaker iets te kort door de bocht om direct toepasbaar te zijn. Dit geldt zowel voor de theoretische achtergrond van de natuurbeleving als voor de informatie over de prehistorie. Gelukkig zit
er een uitgebreide literatuurlijst achterin het boek voor mensen die meer willen weten.
Het boek is geschreven vanuit Agnes’ persoonlijke ervaringen met verschillende vormen van natuureducatie en het werk op educatieve erven. Aan de ene kant maakt deze persoonlijke benadering het boek overtuigend, maar soms is het ook storend of irrelevant. Al is dat natuurlijk weer mijn persoonlijke mening.
Ondanks deze tekortkomingen is het boek een aanrader voor iedereen die zich bezighoudt met archeologie (of natuur) en educatie, om een hele simpele reden: het zet je aan het denken over je eigen manier van werken. Zijn we niet teveel gericht op kennisoverdracht in plaats van beleving? Hoe kunnen we kinderen (en volwassenen) ‘topervaringen’ laten beleven, zodat het verleden echt betekenis voor ze krijgt? Misschien een mooi onderwerp voor een bijeenkomst van de werkgroep Educatie?!